-
U heeft nog geen producten in uw winkelwagen.
De schedel (morfologie) en het gebit van een dier geven belangrijke aanwijzingen over wat een dier eet en hoe hij het eet. Door evolutie hebben het gebit en (de plaats van) de ogen specifieke functies gekregen. Sommige tanden zijn gemaakt voor het snijden van vlees, terwijl andere tanden juist geschikt zijn om te schuren. De locatie van de ogen geven ook een hoop weg. Ogen die een voorwaarts zicht hebben, zijn nuttig bij het inschatten van de afstand en bij het benaderen van een prooi. Ogen met een lateraal zicht (zijwaarts) zijn geschikt om de wijde omtrek in de gaten te houden. Zowel voor carnivoren als herbivoren helpen deze functies bij het vergaren van voedsel en het vermijden van gevaar.
Deze set bestaat uit een viertal zoogdierschedels en kan gebruikt worden bij het identificeren, vergelijken en karakteriseren van het dier en zijn eetgewoonten.
Carnivoor (poema) - eet in eerste instantie alleen vlees; van het Latijnse caro wat vlees betekent.
Insectivoor (spitsmuis) - een carnivoor die enkel insecten eet; van het Latijnse isectum wat insect betekent.
Herbivoor (witstaarthert) - eet planten; van het Latijnse herba wat kruid betekent.
Omnivoor (wasbeer) - heeft een zeer gevarieerd voedingspatroon (rijk aan planten, vlees en insecten); van het Latijnse omnes wat alles betekent.
De schedels zijn onderwerp van discussie. Studenten kunnen aan de hand van de schedels bediscussiëren welke leefomgeving, gedragingen of omgevingsfactoren van invloed zijn op het eetpatroon van ieder dier. De schedels dienen ook als object voor studenten die met beeldende kunst bezig zijn. Het is een belangrijk anatomisch referentiekader voor de schetsen en beelden die door studenten zijn gemaakt. Het is een verrijking om kennis op te doen van botstructuren en deze kennis vervolgens te gebruiken voor artistieke doeleinden.